24 Nov

De afgelopen jaren heb ik mijn verhaal over het ongezegde in de boardroom vaak aan grote, kleine, homogene en diverse groepen mogen presenteren. Soms “krijg” ik 30 minuten, soms 45 minuten, soms anderhalf uur. Elke keer pas ik mijn verhaal aan op basis van de beschikbare tijd, het doel van de bijeenkomst en het publiek. Hoe diverser de groep, hoe korter de tijd, hoe groter de groep, hoe uitdagender de opdracht is. 

Hoe dan ook, elke keer is het weer spannend.

Ik weet dat ik moet streven naar het tempo van 140 woorden per minuut. Alleen dan kan het publiek ook goed verwerken wat ik zeg. Maar ik weet dat ik het risico loop dat ik eerder 250 woorden per minuut zeg. Ik wil zoveel zeggen!  Bovendien spreek ik gemiddeld genomen überhaupt snel. Ik wil veel zeggen maar wil niet teveel ruimte innemen. Een dilemma met snel praten als compromis.

Terwijl ik me tot de 140 woorden per minuut probeer te beperken, razen dan ook doorgaans 1400 woorden per minuut door mijn hoofd. Althans ongeveer. We denken tenslotte niet in woorden maar in plaatjes. 

“Ga ik te snel”

“Begrijpen ze wat ik zeg”

“Moet ik wel of niet even een stilte laten vallen zodat iedereen voelt wat Watzlawick bedoelt met  “je kan niet niet communiceren?”

Het is maar een selectie van gedachten die de revue passeren terwijl ik presenteer.

Afgelopen dinsdagmiddag ging het niet anders. Ik mocht spreken voor de “Alliantie Medezeggenschap & Governance”. Een volle en diverse zaal met toezichthouders, bestuurders en medezeggenschapsleden. Een publiek dat ik als heel relevant ervaar. Voor het realiseren van een andere governancecultuur, zijn dit de stakeholders die deze cultuur kunnen veranderen. Een andere cultuur is nodig als we duurzamere, inclusievere besluiten willen.

Het spreken voor deze groep ervaar ik dus als een uitdagende klus. De grootte van de groep, de beperkte tijd, en het grote belang dat ik er vanwege mijn persoonlijk missie aan dit moment hecht, maken dat ik het goed wil doen. 

Mijn verhaal komt na het openingsverhaal van Dorine Wekking, de voorzitter van de AMG en de reflecties van Kim Putters, de bestuurder van de SER.

“Mooi, hier ga ik straks op in”, denk ik terwijl ik naar hen luister. Maar ook “oh hij heeft het nu al gezegd, heeft het zin om het zelf nog een keer te herhalen?”

Terwijl ik uitgenodigd wordt om naar het podium te komen, flitst in mijn hoofd de gedachte voorbij: “Als ook ik nu ga zenden, verstoor ik de balans tussen praten en luisteren met het publiek nog verder. Moet ik niet eerst met vragen beginnen?” 

Maar terwijl ik naar voren loop spreek ik mezelf toe: “Nee Marilieke, nu niet gaan improviseren”.

Op het moment dat ik achter de console plaatsneem, zie ik de slide waar Kim zijn verhaal op had gebaseerd nog levensgroot gepresenteerd staan. “Hoe krijg ik mijn eigen presentatie op het scherm?” vraag ik me enigszins verontrust af. Mijn computer heb ik niet, zoals ik gewend ben, zelf bij de hand. De slides zijn door de organisatie klaargezet. Zodra ik iets wil zeggen, merk ik ook dat de microfoon het niet doet. 

Ik denk “ojee.” 

Gelukkig springen allerlei mensen me te hulp: “gewoon naar de volgende slide gaan!” roept iemand. Als ik op de pointer klik verschijnt mijn bekende openingsslide op het scherm. Kim Putters helpt me ongezegd met de microfoon. Het publiek lijkt het allemaal prima te vinden en wacht rustig af. 

Toch blijkt dat het gedoe niet over is.  Mijn slides gaan namelijk sneller dan mijn verhaal en dat is dus niet omdat ik te langzaam praat.

Ik ontdek dit als ik de vraag stel die ik vaker poneer tijdens mijn presentaties: “hoeveel woorden per minuut denken jullie dat je kan spreken?” Maar uit de reactie van het publiek begrijp ik onmiddellijk dat er iets aan de hand is. Het antwoord op de vraag en het antwoord op de vraag die ik erna wil stellen, staan al op de slide! 

“Oh jee!” denk ik. 

Ik moet (weer) schakelen.

“Wat doe ik nu?” denk ik nu niet alleen maar zeg ik ook hardop. “Ik druk toch helemaal niet op de pointer?” Het publiek ervaar ik als invoelend. Zonder woorden lijken ze te zeggen: “het is ok, we begrijpen het”. En ik denk zelfs dat ze denken, “deze chaos is eigenlijk ook wel leuk of vermakelijk.” Ik merk dat ik ontspan. Het gedoe mag er gelukkig zijn. 

Ik manage het tempo van mijn slides door terug te gaan wanneer nodig. Later vertelt een deelnemer me dat hij het eigenlijk wel prettig vond om steeds te zien waar het verhaal naar toe ging. Een effect waar ik niet eerder over had nagedacht. 

Omdat ik het probleem toch probeer te verhelpen, leg ik de pointer bewust weg zodat ik er niet onbedoeld op kan drukken. Maar vervolgens merk ik dat het probleem niet is verholpen: de slides gaan nog steeds sneller dan ik wil. 

Ik denk en zeg: “Gelukkig het ligt niet aan mij dat de slides te snel gaan! Ik denk namelijk altijd automatisch dat het aan mezelf ligt!” 

Ik hoor gelach en voel weer en nog steeds steun. De aandachtige blikken en de knikkende hoofden lijken te zeggen: “het is ok, vertel meer, ga door.”

Terwijl ik worstel met de pointer, valt ook de microfoon steeds uit. Gelukkig had ik bij mijn voorgangers al gezien dat dit ook bij hen gebeurde. Dus ik weet dat ik daar niets aan kan doen. Iemand van de SER probeert me er mee te helpen. De stille steun van deze mensen voelt als een warm bad. 

Onbewust buig ik mijn lichaam steeds meer richting de microfoon. Ik weet niet meer wanneer precies maar op een gegeven moment krijg ik door dat ik bijna in de microfoon wil kruipen. 

“Ik zal en wil mijn volledige verhaal vertellen en laat me niet van de wijs brengen door een stomme microfoon en pointer!” 

En 

“Als ik dichter op de microfoon sta zal de microfoon niet steeds uitvallen.”

zijn de twee gedachtes die me moeten hebben aangestuurd. De SER medewerker denkt op dat moment waarschijnlijk ook dat ik iets raars sta te doen. Ze adviseert me het tegenovergestelde te doen: “ga maar verder van de microfoon af staan.”

Door het begrip dat ik van het publiek voel, durf ik steeds meer te zeggen wat ik denk: “waar ben ik mee bezig, ik buig me helemaal naar de microfoon!” zeg ik en ik flap er ook nog bij uit “en Pim mijn man zei nog “let op dat je rechtop staat””. 

Mijn openheid wordt beloond door gelach uit het publiek. 

Aan het einde krijg ik een vraag over het ongezegde in de boardroom: “moet het niet onveilig voor iedereen worden als we het ongezegde bespreekbaar willen  maken?”

Ik antwoord: “ja, interessante vraag, de mensen die geen spanning ervaren worden zich nu bewust dat anderen wel spanning voelen maar ontdekken ook dat anderen lang iets niet hebben gezegd.  De cover-up of the cover-up, noemt Argyris dat als mensen niet zeggen wat ze denken maar doen alsof ze alles zeggen. Ik denk dan ook dat we moeten leren omgaan met spanning en conflicten zodat we na het schurende gesprek een biertje met elkaar kunnen drinken.”

Ik schrik van wat ik zeg want denk meteen; “wat zeg ik nu over alcohol?!? Ik ben tegen de associatie dat een conflict kan worden opgelost met een glaasje wijn.”

Met een lachsalvo over mijn openheid ronden we mijn presentatie af.

Achteraf gezien was de verhouding tussen praten en luisteren misschien toch niet helemaal verstoord. Ongezegd heeft er een heel gesprek plaatsgevonden tussen mij en het publiek. Ondanks of misschien juist vanwege het gedoe.

 Zie de video om een gevoel te krijgen van de sfeer. 

Comments
* De e-mail zal niet worden gepubliceerd op de website.